1. Deze woorden uitspreken is niets. Maar deze woorden menen is alles. Als je ze maar één moment kon menen, dan zou voor jou geen verdriet meer mogelijk zijn, in welke vorm, en waar of wanneer dan ook. De Hemel zou weer geheel tot het volle bewustzijn zijn gebracht, de Godsherinnering totaal hervonden, en de opstanding van heel de schepping volledig zijn beseft.
2. Niemand kan deze woorden menen en niet genezen zijn. Hij kan niet met dromen spelen, noch denken dat hij zelf een droom is. Hij kan geen hel maken en denken dat die werkelijkheid is. Hij wil de vrede van God en die wordt hem gegeven. Want dat is al wat hij verlangt en al wat hij ontvangen zal. Velen hebben deze woorden uitgesproken. Slechts weinigen hebben ze gemeend. Je hoeft maar naar de wereld om je heen te kijken om te weten hoe uiterst weinig het er zijn. De wereld zou een totaal andere zijn, als er maar twee het erover eens waren dat deze woorden het enige uitdrukken wat ze verlangen.
3. Twee denkgeesten met één intentie worden zo sterk dat wat zij willen de Wil wordt van God. Want denkgeesten kunnen zich alleen in de waarheid met elkaar verbinden. In dromen kunnen er geen twee dezelfde intentie hebben. Voor elk is de held van de droom anders, en het verlangde resultaat niet voor beiden gelijk. Verliezer en winnaar wisselen slechts van plaats in steeds veranderende patronen, naargelang de winst-verlies en verlies-winst verhouding een verschillend aspect of een andere vorm aanneemt.
4. Toch kan een droom alleen maar een compromis brengen. Soms neemt dit de vorm aan van een verbond, maar alleen de vorm. Het is onvermijdelijk dat de betekenis aan de droom ontsnapt, want compromissen sluiten is het doel van dromen. Denkgeesten kunnen zich in dromen niet verbinden. Ze sluiten slechts een handeltje. En welk handeltje kan hun de vrede van God geven? Illusies treden in Zijn plaats. En wat Hij betekent, gaat verloren voor slapende denkgeesten die zinnen op een compromis, elk uit op zijn eigen winst en op het verlies van de ander.
5. Ménen dat je de vrede van God verlangt wil zeggen alle dromen laten varen. Want niemand meent deze woorden die illusies wil en die daarom de middelen zoekt die tot illusies leiden. Hij heeft ze bekeken en te licht bevonden. Nu probeert hij eraan voorbij te gaan, omdat hij inziet dat een nieuwe droom niets meer zou bieden dan alle andere. Dromen zijn voor hem een en hetzelfde. En hij heeft begrepen dat hun enige verschil er een is van vorm, want de ene droom zal dezelfde wanhoop en ellende brengen als alle andere.
6. De denkgeest die het meent dat vrede alles is wat hij verlangt, moet zich wel met andere denkgeesten verbinden, want zo wordt vrede verkregen. En wanneer het verlangen naar vrede echt is, wordt het middel om die te vinden gegeven, in een vorm die elke denkgeest die er eerlijk naar zoekt, begrijpen kan. De vorm die de les aanneemt, welke die ook is, is zodanig voor hem ontworpen, dat hij deze niet verkeerd kan begrijpen, mits zijn vraag oprecht is. Maar als hij zonder oprechtheid vraagt, is er geen vorm waarin de les met acceptatie zal worden begroet en werkelijk geleerd.
7. Laten we vandaag onze oefening wijden aan het inzicht dat we de woorden die we zeggen werkelijk menen. We verlangen de vrede van God. Dit is geen ijdele wens. Deze woorden vragen niet om nog een droom. Ze vragen niet om een compromis en proberen evenmin een nieuw handeltje te sluiten in de hoop dat er misschien toch één is dat slagen kan waar heel de rest heeft gefaald. Deze woorden menen erkent dat illusies vergeefs zijn, en vraagt om het eeuwige in plaats van wisselende dromen die telkens iets anders lijken te bieden, maar één zijn in hun inhoud: niets.
8. Wijd vandaag je oefenperioden aan een zorgvuldig doorzoeken van je denkgeest, om de dromen te vinden die je nog steeds koestert. Waar vraag jij in je hart om? Vergeet de woorden die jij gebruikt om je verzoeken te doen. Let alleen op wat jij gelooft dat jou troost zal verschaffen en geluk zal brengen. Maar verlies niet de moed vanwege hardnekkige illusies, want hun vorm doet er nu niet toe. Laat sommige dromen niet méér acceptabel zijn, terwijl je schaamte en geheimhouding reserveert voor andere. Ze zijn een en hetzelfde. En omdat ze een en hetzelfde zijn, zou één vraag aan alle dromen moeten worden gesteld: ‘Is dit wat ik hebben wil, in plaats van de Hemel en de vrede van God?’
9. Dit is de keuze die jij maakt. Maak jezelf niet wijs dat het anders is. Hierin is geen compromis mogelijk. Je kiest voor Gods vrede, of je hebt om dromen gevraagd. En dromen zullen komen zoals je erom gevraagd hebt. Maar Gods vrede zal net zo zeker komen, om voor eeuwig bij jou te blijven. Ze zal niet verdwenen zijn bij elke kronkel en bocht van de weg, om onherkend weer te verschijnen, in vormen die wisselen en wijzigen met elke stap die jij zet.
10. Jij verlangt de vrede van God. En dat doen allen die naar dromen schijnen te zoeken. Zowel voor hen als voor jou vraag je niets anders dan dit, wanneer jij met diepe oprechtheid dit verzoek doet. Want zo kom je tot wat zij werkelijk verlangen, en verbind jij jouw eigen intentie met wat zij boven alles zoeken, iets wat voor hen onbekend is misschien, maar voor jou een zekerheid. Jij bent soms zwak geweest, onzeker over je doel en onduidelijk in wat je wilde, waar je ernaar zoeken moest en waarheen je je bij je poging moest wenden om hulp. Hulp is jou gegeven. En zou jij er geen gebruik van willen maken door die met anderen te delen?
11. Niemand die werkelijk de vrede van God zoekt, kan haar mislopen. Want hij vraagt er slechts om dat hij zichzelf niet langer misleidt door zichzelf te onthouden wat Gods Wil is. Wie kan onvoldaan blijven als hij vraagt om wat hij al heeft? Wie zou onbeantwoord kunnen blijven als hij om een antwoord vraagt dat hem ter beschikking staat om te geven? Gods vrede is van jou.
12. Voor jou werd vrede geschapen, jou gegeven door de Schepper van vrede en gegrondvest als Zijn eigen eeuwige gave. Hoe kun jij falen wanneer je alleen vraagt om wat Hij voor jou wil? En hoe zou jouw verzoek alleen tot jou kunnen zijn beperkt? Geen gave van God kan ongedeeld blijven. Juist in deze eigenschap onderscheiden de gaven van God zich van iedere droom die ooit de plaats van de waarheid leek in te nemen.
13. Niemand kan verliezen en iedereen moet winnen, telkens wanneer enige gave van God door iemand gevraagd en ontvangen is. God geeft alleen om te verenigen. Wegnemen is voor Hem zonder betekenis. En wanneer dit voor jou evenzeer het geval is, kun je er zeker van zijn dat je één Wil deelt met Hem, en Hij met jou. En jij zult ook weten dat jij één Wil deelt met al jouw broeders, wier intentie de jouwe is.
14. Juist deze ene intentie zoeken wij vandaag, terwijl we onze verlangens verenigen met de nood van ieder hart, de roep van elke denkgeest, de hoop die achter wanhoop schuilgaat, de liefde die de aanval poogt te verbergen, de broederschap die de haat heeft trachten te verbreken, maar die nog steeds blijft zoals God die geschapen heeft. Kunnen we, met een dergelijke Hulp naast ons, vandaag falen wanneer we vragen dat de vrede van God ons gegeven wordt?